Leerinhoud
* Relatie tussen snelheid, afstand en tijd
onderzoeken.
* Werken met een verhoudingstabel
Verloop
1. Stel in als volgt. Kies als ijking (boeien):
noemer 2. Lengte = 50m
Laat Anke zwemmen. Vraag de leerlingen te letten
op de klok.
We stellen vast : Anke heeft 46 sec nodig om 50 m
te zwemmen.
Naargelang de kloksnelheid van uw computer kan
het resultaat iets verschillen.
Zet dit in een verhoudingsblok.
Herneem. Laat Anke watertrappelen bij 1/2 (25 m).
Wat zegt de klok?
Vul het verhoudingsblok aan.
Afstand
|
Tijd
|
50 m
|
46 sec
|
25 m
|
23 sec
|
Doe het nu ook voor 100 m. Hoeveel seconden
zullen nodig zijn?
leerlingen voorspellen: 2 x 46 sec = 92 sec = 1 min 32 sec
Laat zwemmen. Gemeten tijd: 1 min 33 sec.
Vanwaar de seconde verschil (tijd verloren bij het draaien?)
2. Zet nu de afstand op 25m. Behoud de hoogste
snelheid. Laat zwemmen. Maak een nieuwe tabel
Snelheid
|
Afstand
|
Tijd
|
hoog (vol)
|
25 m
|
23 sec
|
medium (1/2)
|
25 m
|
?
|
traag (1/4)
|
25 m
|
?
|
Ook nu kan er een klein verschil zijn van 1 sec.
Komt door de 'duiktijd'.
3. Rekenspel
Hoeveel m zou Anke op hoogste snelheid kunnen
zwemmen in 1 minuut?
Leerlingen voorspellen. Laat zwemmen en laat Anke
watertrappelen na 1 minuut.